De eerste scouts: Gezonde jongens helpen het Britse leger
In 1899 moet kolonel Robert Baden-Powell de Zuid-Afrikaanse stad Mafeking verdedigen tegen de oprukkende Boeren. Hij is zwaar in de minderheid, maar doet het onmogelijke met slimme trucs en een groepje jongens.
De Britse kolonel Baden-Powell zit in zijn hoofdkwartier op de bovenste verdieping van Hotel Dixon. Hier heeft hij goed uitzicht op het Zuid-Afrikaanse stadje Mafeking (nu Mahikeng), waar in 1899 iets meer dan duizend Europese kolonisten wonen.
Maar hij wordt niet heel vrolijk van wat hij ziet. Afgezien van het hotel, ziekenhuis en treinstation bestaat het stadje vooral uit kleine huisjes met golfplaatdaken, wat verdwaalde bomen en heel veel zand en stof. In het arme deel van Mafeking is de situatie nog triester. Hier wonen ongeveer 7000 Afrikanen in hutten van klei.
Mafeking betekent dan ook ‘stad van steen’ in de plaatselijke taal, het Tsawana. De stad is onvruchtbaar en wordt volledig omringd door de Kalahari-woestijn.
Toch besloot Baden-Powell dat hij met zijn leger van amper 1200 man deze godvergeten plek wil behouden – wat het ook kost.
De Tweede Boerenoorlog is net uitgebroken en de kolonel moet de Boeren tegenhouden, zodat ze niet oprukken naar het hart van de Britse Kaapkolonie in het huidige Zuid-Afrika.
Mafeking ligt vlakbij de grens met de Boerenrepubliek Transvaal. Buiten de stad ziet Baden-Powell een leger van 8000 vijandige Boerensoldaten. Hun generaal, Piet Cronjé, is het wachten beu. Op 13 oktober 1899 begint het bombardement en Cronjé verwacht dat het onaanzienlijke stadje binnen een paar uur zal vallen.
Maar Baden-Powell heeft zich goed voorbereid. De Britse kolonel heeft een eenheid samengesteld van jongens tussen de 11 en 15 jaar, die binnen een paar dagen hebben geholpen om schuilplaatsen te bouwen voor de lokale bevolking. De jongens hebben ook een nepfort gebouwd met namaak-machinegeweren en twee hoge vlaggenmasten, om de artillerie van de Boeren af te leiden.
Terwijl de kogels hun om de oren vliegen, houden de jongens de vijand in de gaten. Zodra ze de flits van de kanonnen van de Boeren zien, luiden ze de noodklok om de inwoners van Mafeking te waarschuwen.
Na urenlange beschietingen duikt een afgezant van de Boerengeneraal met een witte vlag in zijn hand op bij Mafeking.
‘Geef u nu over en voorkom nog meer bloedvergieten,’ zegt de Boer.
Baden-Powell glimlacht en antwoordt kalm:
'Welk bloedvergieten bedoelt u? Tot nu toe zijn onze enige verliezen een kip en een zwaargewonde ezel.'
Wanneer generaal Cronjé het stoïcijnse antwoord van Baden-Powell hoort, is hij totaal verbijsterd. Maar de Boeren weten nog niet dat ze tegenover een bijzonder eigenzinnige Britse kolonel staan. Baden-Powell heeft zijn hele carrière lang slimme trucs en snelle oplossingen bedacht om hem uit benarde situaties te redden.
Tijdens het zeven maanden lange beleg van Mafeking haalt hij alles uit de kast, maar vooral zijn nieuw opgerichte eenheid met dappere jongens blijkt erg succesvol te zijn. En uiteindelijk inspireren zij hem om de internationale scoutingorganisatie op te richten.
Liever in de natuur dan op school
Robert Baden-Powell groeide op in een hoogopgeleid milieu. Zijn vader was dominee en hoogleraar wiskunde aan de universiteit van Oxford, maar hij stierf toen Robert nog maar drie jaar was. En al gauw bleek dat zijn zoon maar weinig op zijn vader leek. In 1870 ging Robert op 13-jarige leeftijd naar de Charterhouse School, een van de meest prestigieuze kostscholen van Engeland, maar zijn prestaties vielen tegen.
‘Sliep tijdens de Franse les’, ‘geen interesse voor wetenschap’ en ‘had geen zin om wiskunde te leren’, waren opmerkingen die zijn moeder las in zijn rapport.
Op school was Robert vooral geïnteresseerd in tekenen en toneel, en toen Charterhouse in 1872 verhuisde naar een nieuwe locatie ten zuiden van Londen, ontdekte Robert zijn grote passie: het buitenleven.
De nieuwe school lag middenin een bos, en Baden-Powell zwierf door de omgeving en zocht dierensporen. Ook leerde hij zich goed verstoppen, want het bos was verboden voor de leerlingen.
Baden-Powell wilde de wereld ontdekken en toen hij van school kwam, ging hij op 19-jarige leeftijd bij het Britse leger. Al snel werd hij naar de Britse kroonkolonie India gestuurd, maar na negen maanden kreeg hij diarree en dyspepsie en kwam hij terug naar Engeland. Maar hij had de smaak te pakken en de volgende 30 jaar bezocht Baden-Powell alle uithoeken van het Britse Rijk.
Spion op vlinderjacht
In de jaren daarna werd Baden-Powell gestationeerd op Malta en in Afghanistan, India en Afrika. Hij werd vooral ingezet als verkenner en spion, en werkte het liefst alleen. Tijdens zijn drie jaar op Malta ging hij op missies naar Algerije en Dalmatië (het huidige Kroatië), dat toen deel uitmaakte van Oostenrijk-Hongarije.
In Dalmatië deed Baden-Powell zich voor als entomoloog die op zoek was naar vlinders. Maar in werkelijkheid bespiedde hij de Oostenrijks-Hongaarse forten langs de Adriatische Zee. Hij verborg zijn observaties in tekeningen van vlinders, zodat zijn aantekeningen niet gevonden zouden worden als hij gecontroleerd werd. Volgens Baden-Powell zelf waren er ook maar weinig mensen die ‘een halfgekke Brit op zoek naar vlinders’ zouden tegenhouden.
Baden-Powells onorthodoxe methoden trokken de aandacht van een paar hoge militairen in Groot-Brittannië, en in het voorjaar van 1894 kreeg hij een telegram van de Britse opperbevelhebber, Lord Wolseley.
‘U bent uitgekozen voor de Ashanti-campagne,’ luidde de oproep.
Eind 19e eeuw breidde het Britse Rijk zich in een razend tempo uit, maar niet alle landen lieten zich vrijwillig koloniseren.
Het Ashanti-koninkrijk in centraal Ghana bleef zich verzetten. De kolonisten langs de Goudkust werden aangevallen en Ashanti-soldaten sneden de handelsroutes door het koninkrijk af. Dat konden de Britten natuurlijk niet op zich laten zitten, dus moest Baden-Powell de opstandige koning Asantehene Agyeman Prempeh van de troon stoten.
Baden-Powell verzamelde een leger van 1000 man uit verschillende Afrikaanse stammen en leidde hen door de jungle om een brug te bouwen over de rivier Pra, die tussen Kumasi, de hoofdstad van Ashanti, en de Goudkust stroomde.
De expeditie werd een onverwacht succes. Terwijl de Britse soldaten in Afrika bij bosjes stierven aan ziekten, verloor Baden-Powell niet één van zijn inheemse soldaten. De brug betekende het einde van de Ashanti-koning, die zich zonder verzet gewonnen gaf. Dat beviel Baden-Powell niet. Hij schreef:
‘Helaas! Het lijkt erop dat ons werk eindigt in een vreedzame oplossing.’
Gefascineerd door indianentactiek
Na zijn geslaagde missie in Ashanti werd de inmiddels 40-jarige Baden-Powell benoemd tot kolonel en naar Matabeleland in Zimbabwe gestuurd. Hier werd hij goede vrienden met de Amerikaanse spoorzoeker Frederick Russell Burnham, die dienstdeed in het Britse leger.
Burnham was opgegroeid in een indianenreservaat in de Amerikaanse deelstaat Missouri en had het spoorzoeken geleerd van de Sioux-indianen.
Baden-Powell was gefascineerd door Burnham, die hij omschreef als ‘Buffalo Bill, maar dan met meer klasse’. De Amerikaan leerde zijn Britse vriend alles over de indianen, en vooral hoe ze zonder kaart of kompas de weg konden vinden in de wildernis.
Spionnen en spoorzoekers zoals Baden-Powell en Burnham waren erg belangrijk voor het leger in de Britse koloniën, waar de jungle traditionele oorlogsvoering zo goed als onmogelijk maakte.
En bestond nog geen verkennersbeweging voor kinderen, maar tijdens zijn gesprekken met Burnham ontstond bij Baden-Powell het eerste idee. Burnham liet Baden-Powell ook kennismaken met de Stetson-hoed en de driehoekige sjaal die o.a. beschermen tegen een zonnesteek – twee kledingstukken die later onderdeel zouden worden van het scoutinguniform.
Jongens vochten tegen Boeren
Baden-Powell was er inmiddels aan gewend geraakt dat hij naar de brandhaarden van het Britse Rijk werd gestuurd. In de zomer van 1899 vertrok hij naar Zuid-Afrika, waar een nieuwe Boerenoorlog dreigde in twee koloniale staten, de republieken Transvaal en Oranje Vrijstaat.
De Boeren waren Nederlandse kolonisten die zich tijdens de Eerste Boerenoorlog (1880-1881) hadden bevrijd van het Britse gezag. Maar vanwege enorme goudvondsten in 1884 was het gebied heel aantrekkelijk, en dus was het een kwestie van tijd voordat er een nieuwe oorlog uitbrak.
Dat gebeurde op 11 oktober 1899 – en Baden-Powell kreeg opdracht om het stadje Mafeking te verdedigen. Als Mafeking standhield, konden de Boeren niet verder optrekken naar de Britse koloniën en de Kaapkolonie (het huidige Zuid-Afrika) en Rhodesië (Zambia en Zimbabwe).
Maar in Mafeking was Baden-Powell hopeloos in de minderheid. De stad lag vlakbij de grens met Transvaal en werd al snel omsingeld door Boeren. Maar Baden-Powell was ervan overtuigd dat hij met zijn onorthodoxe methoden en acteertalent de Boeren kon tegenhouden.
Maar eerst had hij meer mannen nodig, dus op basis van zijn eerdere ervaringen richtte hij een legereenheid op die bestond uit 200 Afrikaanse soldaten – de ‘Zwarte Wacht’.
Daarnaast richtte hij een eenheid van jongens op onder leiding van de 13-jarige Warner Goodyear. Deze eenheid kreeg de naam Cadettenkorps en bestond uit 64 jongens uit de stad. De kinderen droegen kaki-shorts en Stetson-hoeden en hielpen om het fort te versterken, de vijand te bespioneren en op fietsen berichten rond te brengen. Dankzij de inzet van het Cadettenkorps konden de volwassen soldaten zich richten op de verdediging van de stad.
Het Cadettenkorps was zo succesvol omdat Baden-Powell hen niet als kinderen behandelde, maar erop vertrouwde dat ze zelf de juiste beslissingen zouden nemen. Tijdens een bombardement zei Baden-Powell tegen een fietskoerier:
‘Als je zo rond blijft fietsen, word je nog geraakt!’ De jongen reageerde: ‘Ik fiets zo snel, sir, dat de bommen me niet kunnen raken.’
Verantwoording afleggen werd later een hoeksteen van scouting. Zoals Baden-Powell schreef in zijn bestseller Scouting for Boys uit 1908: ‘Hoe meer verantwoordelijkheid een scoutingleider zijn patrouilleleiders geeft, hoe meer initiatief ze zullen nemen.’
Baden-Powell werd publiekslieveling
Baden-Powells tegenstander, de Boerengeneraal Piet Cronjé, had orders gekregen dat hij niet meer dan 50 man mocht verliezen bij de verovering van Mafeking. De Boeren dachten dat de stad snel zou vallen – maar ze wisten ook dat de Britten veel grotere verliezen konden incasseren dan het kleine Boerenleger.
Dus durfde Cronjé de stad niet aan te vallen. In plaats daarvan probeerde hij de stad te verzwakken met constante bombardementen, maar zijn artillerie was slecht en veel granaten gingen nooit af. Bovendien had Baden-Powell een alarmsysteem ontwikkeld, dat de inwoners van Mafeking waarschuwde voor bombardementen.
Maar de Britse kolonel wilde zich niet alleen verstoppen. Hij liet zijn soldaten ook steeds nieuwe verrassingsaanvallen uitvoeren op de nietsvermoedende Boeren. Voor de meest succesvolle aanvallen gebruikte hij een kleine stoomlocomotief die met twee bepantserde wagons het gebied van de Boeren binnenreed.
Bij de eerste aanval op 14 oktober 1899 wisten de Boeren niet wat hen overkwam. Ze schoten hun geweren leeg op de treinwagons, maar hun kogels ketsten af op de stalen platen. Tegelijkertijd schoten de Britten met machinegeweren en binnen 20 minuten lag de kale grond bezaaid met 55 dode en talloze gewonde Boeren. Slechts twee Britten kwamen om.
Baden-Powells onconventionele ideeën hadden het beoogde effect. De Boeren verspilden hun tijd en munitie door te schieten op de Britse nepsoldaten en namaakforten, en met zijn jongensleger was hij hen altijd een stap voor.
Na een paar maanden veranderden de Boeren hun tactiek. Ze dachten dat honger en ziekte Mafeking tot overgave zouden dwingen. En ze kregen bijna gelijk. Honderden mensen in de stad stierven aan dysenterie en malaria. Ook raakte het voedsel op, waardoor de soldaten paarden en ezels moesten eten.
Maar Baden-Powell gaf de hoop niet op en deed alles om de moraal hoog te houden. Hij organiseerde toneelstukken met zichzelf in de hoofdrol – soms zelfs in een jurk.
Volgens de Britse korporaal Rose, die ook in Mafeking vocht, was Baden-Powell ‘altijd vrolijk en opgewekt, en hij zag er nooit bezorgd uit’.
Het beleg werd op de voet gevolg door de Britse pers. Het heldhaftige verzet in Mafeking stond in schril contrast met de rest van de oorlog, die vooral bestond uit Britse nederlagen en internationale verontwaardiging.
Mafeking gaf het Britse volk het succesverhaal dat ze zo hard nodig hadden. De Britse krant The Spectator schreef: ‘Het beleg van Mafeking werd op de voet gevolgd door de media en het hele land kijkt ademloos en vol spanning toe.’
Wat ook hielp, was dat Baden-Powell zich goed wist te presenteren in de pers, die dol was op zijn droge commentaren vanaf de frontlinie. Hij stuurde bijvoorbeeld een telegram met de tekst: ‘Vier uur bombardementen. Eén hond gedood.’
Ook beweerde hij dat het Boerenleger uit wel 12.000 man bestond, en overdreef hij de verliezen van de Boeren en het strategisch belang van Mafeking – in feite waren de meeste Boerensoldaten al vertrokken en werd de stad belegerd door slechts 1000 man.
Boeren zetten wanhoopsaanval in
In het voorjaar van 1900 was de situatie in Mafeking uitzichtloos. Er heerste ziekte en honger, de Boeren kwamen dichterbij en in Groot-Brittannië groeide de ontevredenheid over de gebrekkige steun aan Baden-Powell.
Groot-Brittannië kon de stad, die zich zes maanden zo heldhaftig had verzet, niet verliezen. In mei 1900 verzamelde de commandant van de Zuid-Afrikaanse troepen, lord Roberts, 1149 man om Baden-Powell en zijn mannen te bevrijden.
Toen de Boeren dat hoorden, deden ze een laatste, wanhopige poging om Mafeking in te nemen.
Onder leiding van de jonge officier Sarel Eloff bestormden 240 Boerensoldaten de stad. En voor het eerst hadden de Boeren geluk. Er werden hutten in brand gestoken en Eloff en zijn mannen bezetten het politiebureau.
Met het politiebureau als hoofdkwartier vochten de Boeren bloedige straatgevechten uit met de Britten, maar door onenigheid tussen de Boerenleiders werden er geen troepen gestuurd om hen te ondersteunen. De Boerenleiders beseften dat de strijd verloren was en wilden niet nog meer mannen verliezen.
Toen lord Roberts vier dagen later met zijn 1149 mannen arriveerde, gaf Eloff zich over. Een vijfde van zijn mannen was gesneuveld en nog meer mensen raakten gewond.
Held van Mafeking gaat bij de scouting
Na 217 dagen werd Mafeking eindelijk bevrijd. Toen het nieuws Londen bereikte, was de patriottische bevolking in extase. Op straat werd ‘God Save the Queen’ en ‘Rule Brittannia’ geroepen. Mensen omhelsden elkaar en gooiden hun hoeden in de lucht om de overwinning te vieren.
Baden-Powell werd een nationale held en ontving duizenden brieven, geadresseerd aan de ‘held van Mafeking’.
Ook was het oorlogstij gekeerd in het voordeel van de Britten. In 1902 werden de laatste Boeren verslagen en werden Transvaal en Oranje Vrijstaat geannexeerd door het Britse Rijk.
Toen Baden-Powell in 1903 terugkeerde naar Groot-Brittannië, ontdekte hij dat een boekje dat hij kort voor het beleg had geschreven een bestseller was geworden. Zijn Aids to Scouting ging over militaire verkenning en was helemaal niet voor de burgerbevolking bedoeld, maar iedereen wilde alles lezen over Baden-Powell en zijn slimme trucs.
Door het succes van zijn boek en de jongenseenheid die hij in Mafeking had opgericht, besloot Baden-Powell zijn kennis te delen met de jeugd. In 1908 schreef hij Scouting for Boys – een bestseller waar tot op heden meer dan 150 miljoen exemplaren van zijn verkocht.
Op verzoek van koning Edward VII trok Baden-Powell zich in 1910 terug uit het leger en werkte hij aan een internationale scoutingbeweging. Datzelfde jaar richtte hij met zijn zus Agnes ook een scouting voor meisjes op.
In de jaren daarna reisde Baden-Powell de hele wereld over om lezingen te houden over het scoutingleven. In 1922 waren er één miljoen actieve scouts in 32 landen. Tegenwoordig telt de scouting 31 miljoen leden in 155 landen.
Pas in 1937, op 79-jarige leeftijd, ging Robert Baden-Powell met pensioen en droeg hij de scouting over aan anderen. Hij overleed vier jaar later in zijn huis in Kenia. Met 50.000 bezoekers per jaar is zijn graf een van de meest bezochte bedevaartsoorden ter wereld. Op zijn grafsteen staat een cirkel met een punt in het midden – het internationale scoutingsymbool voor ‘ik ben weer thuis’.
Bron: Historianet.nl
Het ontstaan van de scoutsbeweging in Belgie
Om het ontstaan van de Breese scouts te kennen en te begrijpen, moeten we objectief zijn over onze eigen beweging en over de gebeurtenissen die we daarin hebben meegemaakt. De Breese Scoutsbeweging komt natuurlijk voort uit de internationale en nationale scoutsbeweging zonder dewelke zij niet zou bestaan. Om een beter inzicht te krijgen in het ontstaan van de wereldwijde scoutsbeweging moeten we eerst even onze geschiedenis opfrissen omdat deze gebeurtenissen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Daar gaan we.
Baden Powell (1857-1941), stichter van de succesrijke scoutsbeweging, is zelf zowat het prototype van de padvinder in de letterlijke zin van het woord. Hij bewijst dat in het dagelijkse leven ten overvloede. Met zijn padvinders , of boy-scouts, wilde de Brit Robert Stephenson Smyth Baden-Powell een dam opwerpen tegen wat hij noemt “ de slapheid, karakterloosheid en gebrek aan vaderlandsliefde van de Britse jeugd.” Zijn eerste bekommernis is het in stand houden van het Britse imperium. Een imperium dat deel uit maakte van een wereldorde die is ontstaan in de tweede helft van de 19e eeuw en duurde tot in de 20e eeuw en die gegrondvest was op de Europese imperiale overheersing in de handel, technologie en koloniaal bezit. De Europese dominantie vond haar gelijke alleen in de agressieve pionier ic de VS, die al vlug een tegenwicht vormen voor de Europese hegemonie. Maar hoewel het systeem van machtige rijken trots werd uitgedragen in Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland, Rusland en Oostenrijk-Hongarije, was het systeem minder sterk dan het leek. In 1911 stortte het oude Chinese rijk uiteindelijk in een toen een quasi-democratische en republikeinse regering de macht in Peking overnam. In 1913 was het Ottomaanse rijk geslonken tot een klein landje en had de controle over Noord-Afrika reeds verloren. En in 1914 werd de Oostenrijkse troonopvolger in Sarajevo vermoord, waarna het hele imperiale systeem bezweek. Met een pistoolschot in Sarajevo, de catalysator van de eerste oorlog, die ooit gedoemd was een wereldoorlog te worden begon de 20e eeuw pas echt.
De Eerste Wereldoorlog veranderde het wereldtoneel compleet, een totale oorlog die hele bevolkingsgroepen in Europa mobiliseerde, werd uitgevochten in koloniën op elk continent - er kwam een einde aan de zekerheden van de vorige eeuw en de wereldkaart werd opnieuw getekend. De Duitse, Oostenrijkse-Hongaarse, Russische en Ottomaanse rijken waren verdwenen en de Britse en de Franse rijken waren danig verzwakt. In hun plaats waren drie dominante ideologieën gekomen: het ongeremde kapitalisme en de liberale democratie van de VS, de totalitaire staatsorde van het fascisme en het even totalitair systeem van het communisme. De nieuwe orde stond nu gelijk aan wanorde.
Gedurende de zeventig jaren die volgden, streefden deze botsende ideologieën naar absolute macht. Terwijl het communisme in eerste instantie beperkt bleef tot één land - Rusland - leidde de zwakte van het kapitalisme samen met het herstel van de Europese economie na de oorlog tot een situatie waarbij het fascisme terrein won - eerst in Italië en vervolgens in Duitsland, Spanje en enkele Oost-Europese landen. De naoorlogse politieke en economische labiliteit en de instorting van de wereldeconomie na de Krach van 1929 zorgde voor een vruchtbare bodem voor een totalitair systeem, aangezien zowel Duitsland onder de nazi’s als Japan onder militaire bestuur militaire macht en economische spierkracht gebruikten om de afhandeling van het Verdrag van Versailles uit 1919 ter discussie te stellen. In 1939 was de wereld opnieuw in oorlog, maar nu vochten het kapitalisme en het communisme te samen tegen de gemeenschappelijke vijand, het fascisme.
De militair (luitenant-generaal in het Britse leger) Robert Stephenson Smyth Baden-Powell keert gelauwerd terug uit de Britse koloniën India en Afrika, waar hij zich dermate heldhaftig onderscheiden heeft in de tweede Boerenoorlog in 1899 dat koning Edward hem Ridder in de Victoria Orde maakt op 02/10/1908. Voor zichzelf koos hij de titel “Baron” en heette sindsdien Sir Robert Baden-Powell of Gilwell. Tijdens de Boerenoorlog raakt B.P. bevriend met Frederick Russel Burnham (Amerikaan en een beroemde verkenner). Deze leert hem tijdens de belegering van Bulawayo (met 1250 manschappen en de plaatselijke bevolking doorstaan zij een beleg van 217 dagen tegenover een leger van zo’n 7.700 Boeren) kennismaken met de tradities en de werkwijzen van de Indianen. Tijdens deze periode begint B.P. zijn beroemde Stetson-hoed en halsdoek te dragen. Beide jonge militairen bespraken trainingsprogramma’s voor jonge mannen waarin die zouden leren ontdekken, verkennen, sporen zoeken, hout bewerken en voor zichzelf zorgen. Hij schrijft een klein zakboekje over militair verkennen en terug in Engeland merkt hij dat vele jongens dit zakboekje gebruiken tijdens hun spel. Uiteindelijk publiceert hij dit in het boek “Scouting for Boys” (hij gebruikte voor dit boek ook ideeën uit andere jeugdbewegingen zoals “Woodcraft Indians” van Ernest Thompson Seton en de” Sons of Daniel Boone” van Daniel Carter Beard uit Noord-Amerika en de “Boys Brigade” van William Alexander Smith uit Groot-Brittannië. B.P. verfijnde het concept van scouting en werd op die manier de oprichter van de Internationale Scoutsbeweging (de eerste jongens scouts ontstaan in 1908).
Toen de scoutsbeweging in Engeland opkwam, duurde was weg gelegd, de Vlamingen moesten het doen het niet lang voor het programma ook aansloeg in met een groen hemd (zoals dit nog steeds wordt omliggende landen. Zo ook in België. In 1910 wordt gedragen door de Waalse jeugdorganisatie “Patro”). de eerste pluralistische scoutsvereniging , de “Boy- Tijdens de eerste wereldoorlog werd het scoutisme Scouts de Belgique”(BSB) opgericht. In 1912 richt de in België verboden maar bleef clandestien verder Eerwaarde Heer “Jules Petit” in Brussel de “Belgian werken. De eerste meisjes afdeling van scouting Catholic Scouts”(BCS) op, die omgevormd word tot” wordt onder leiding van “Pater M. Verpoorten “ in B.P.B.B.S “ “ Baden Powell Belgian Boy Scouts met “ 1915 opgericht in de Brusselse “Marollen” wijk “. De J.Corbisier” als eerste “ Chief Scout”. De beweging “Baden-Powell Belgian Girl Guides (BPBGG) zijn een zelf was eentalig frans.
In Antwerpen was” Georges de Hasque”, een de Hasque de “Eerste Vlaamse zee scouts groep “ in zakenman, sinds 1895 actief in de patronaatswerking Antwerpen. Voortaan spreekt men van de “ BPBBSS” van de” Sint-Jacobs parochie”. Na reeds kennis ofwel de “Baden-Powel Belgian Boy and Sea Scouts” gemaakt te hebben met scouting in 1908, besluit hij dit ook geleidelijk aan te introduceren in de patronaatswerking. Op 27/10/1913 legt Georges de Hasque zijn belofte af in de eerste Vlaamse Katholieke Groep “De 1° Antwerpen”.
De introductie van de scouts gedachten in de “Patria clubs” is zeer succesvol. Toch krijgt Georges de Hasque felle tegenkanting. Waar de andere groepen Franstalig en meestal niet confessioneel zijn, is zijn groep Vlaams en Katholiek. Tevens eist hij dat ook deleden van zijn groep het bekende beige hemd mogen dragen dat normaal enkel voor de Franstalige elite was weg gelegd, de Vlamingen moesten het doen met een groen hemd (zoals dit nog steeds wordt gedragen door de Waalse jeugdorganisatie “Patro”). Tijdens de eerste wereldoorlog werd het scoutisme in België verboden maar bleef clandestien verder werken. De eerste meisjes afdeling van scouting wordt onder leiding van “Pater M. Verpoorten “ in 1915 opgericht in de Brusselse “Marollen” wijk “. De “Baden-Powell Belgian Girl Guides (BPBGG) zijn een feit. In 1916, tijdens de Duitse bezetting en ondanks formeel verbod, sticht de eerder genoemde Georges de Hasque de “Eerste Vlaamse zee scouts groep “ in Antwerpen. Voortaan spreekt men van de “ BPBBSS” ofwel de “Baden-Powel Belgian Boy and Sea Scouts” In 1918 ontstaat het eerste Vlaamse tijdschrift “ De Scout” en in 1919 wordt de eerste Vlaamse groep in Leuven opgericht, onder leiding van de “E.H. De Neuter”, later eerste verbondsaalmoezenier van VVKS.
Gezien het toenmalig tijdsbeeld, de verschrikkelijke stellingen oorlog met ontelbare slachtoffers was nog maar pas beëindigd, de economie lag op apengaaien, er was hongersnood, het land was in heropbouw en was te gelijker tijd nog volop bezig met de politieke tegenstellingen ten gevolge van de ongelijke behandeling van de Vlaamse frontsoldaten, lijkt dit vanzelfsprekend niet altijd van een leien dakje te hebben gelopen.
Om hun uitbreiding in Vlaanderen beter te begeleiden, beslissen de Katholieke Scouts om zich op te splitsen in twee autonome taalafdelingen vanaf 1929 : de “Fédération des Scouts Catholiques (FSC) voor de Franstaligen en het “Vlaams Verbond van de Katholieke Scouts”. Ook voor het ontstaan van de Breese Scoutsgroep “De 10°OLV Scoutsgroep Bree” is deze datum van essentieel belang.
In de jaren dertig , evenals in de loop van de Tweede Wereldoorlog, groeien de scouts bewegingen tot bijna 45.000 scouts in 1945. In dat jaar verenigen de pluralistische scouts en gidsen zich in de “Boys Scouts en Girl Guides de Belgique (BSB-GGB). De BSB-GGB splitst in 1966 in een Franstalige “Féderation des Eclaireurs et Eclaireuses (FEE) die de “Scouts et Guides Pluralistes (SGP) van België wordt in 1992 terwijl de Nederlandstalige zich groeperen in de Federatie voor Open Scoutisme (FOS). In 1973 verenigen VVKS en de VVKM om het “Vlaams Verbond van Katholieke Scouts en Meisjesgidsen (VVKSM)” te vormen, die in 2006 “Scouts en Gidsen Vlaanderen “ wordt.In 1999 wijzigt (FSC) haar naam in ”les Scouts-Fédération Catholique des Scouts Baden-Powell de Belgue”.
Het ontstaan van de scoutsbeweging in Limburg
We vermelden hier alleen maar de Sint-Joris Groep Hasselt en de Scoutsgroep van Beringen-Mijnen omdat van hieruit de O.L. Vrouw Groep Bree als het ware is ontstaan. In 1920 wordt in Hasselt onder impuls van de pastoor-deken E.H.Broux en met medewerking van drukker-uitgever Jules Ceyssens(een naamgenoot van de nestor van onze Herten patrouille), van Jef De Coninck(student aan de KUL), en met Master Kamiel Venderickx en aalmoezenier priester-leraar E.P. Alphonsius op het college in Hasselt een eerste scoutsgroep opgericht. Zij sloten zich als eerste troep in Limburg aan bij de Baden-Powell Belgian Boy-and Sea Scouts (BPBBSS)aan. In de strenge winter van het college jaar 1920-1921 raakte het college echter zonder kolen. Studeren bij een Antarctische temperatuur zagen sommige studenten niet meer zitten en een aantal van hen waaronder enige kopstukken van de pionier-scouts raakten betrokken bij een staking. De muiters werden door de directeur onverbiddelijk aan de deur gezet, en vermits ze toch moesten verder studeren verhuisden ze naar het atheneum. Stilaan namen ze ook “Den Eerste Troep” met zich mee. Toen de directeur in 1921 beroep deed op de Hasseltse Scouts voor de organisatie van “Het tweede Katholiek Vlaamsch congres” geraakten de meeste studenten-scouts in een penibel parket. De meeste katholieke verenigingen hadden hun medewerking beloofd, maar “Master Kamiel Venderickx” verbood zijn scouts er aan mee te doen. Groot dilemma : Gebod van de directeur maar Verbod van de Master. Meewerken betekende als scout geschorst worden en verlies van de Master. Een delegatie van de “afvalligen”(die meededen aan de organisatie van het Congres, ondanks het verbod van de Master gingen de directeur op de hoogte brengen. Met de overgebleven scouts gingen zij op zoek naar een nieuwe master en aalmoezenier. Ze vonden die in de persoon van Leopold Sterck als Master en van priester-leraar Ludovic Van Winkel beter bekend als Lod Lavki. Gevolg, de Hasseltse Scoutsgroep werd een “College Groep”, de Tweede BPBBSS in Limburg. (Later zou de Eerste Groep verdwijnen en zou in 1925 de Tweede Groep de naam” Eerste Eenheid Hasselt” verwerven met naam Sint-Joris Groep die in 1954 verandert in de “Lod Lavki Groep”). We mogen niet vergeten dat deze perikelen zich afspelen amper twee jaren na de “Eerste Wereldoorlog” waarin “De Vlaamse Kwestie” een belangrijke rol heeft gespeeld en waarbij dit voor sommige land –en stadsgenoten een erg gevoelig item was en is.( We zullen zien dat zich vergelijkbare toestanden afspelen bij de oprichting van de O.L.Vrouw Groep in Bree met een herhaling in 1954, maar daarover later).
Historiek van de 10de Onze Lieve VrouwGroep Bree
De stichting van de Breese scouts valt samen met en wordt in de hand gewerkt door feiten en gebeurtenissen van de plaatselijke geschiedenis van Bree. We schrijven 1930 en spanningen bij de gelegenheid van de viering van 100 jaar onafhankelijk België leiden tot een breuk o.a. in de harmonie “De Verenigde Vrienden” en ook in de tudentenbond “Frisse Heikracht”. De hiervan afgescheiden groep gaat zich “De Vriendenkring” noemen en zoekt naar een eigen verenigingsleven. De eerste wereldoorlog is pas achter de rug en in de nasleep hiervan speelt de Vlaamse Kwestie een belangrijke hoofdrol in het toenmalige politiek landschap. Jef Vrancken komt in contact met padvinders uit Grobbendonk die hem de eerste inlichtingen verschaffen in verband met padvinderij. Een beweging die op dat ogenblik als zeer progressief en zelfs als gevaarlijk (gezien haar militair karakter) werd beschouwd. De Vriendenkring was echter laaiend enthousiast en met de hulp van de mannen van Grobbendonk vonden de eerste activiteiten plaats in de omgeving van Bree en in de Opitterse bergen. Het leden aantal groeide onder de stimulans van Jef Vrancken.Jef was vooruitziend en dacht al aan de toekomst en zo werd er in 1934 een welpengroep opgericht met Gène Janssens als eerste “Akela”. Onmiddellijk volgde een reactie van gemeentelijke en kerkelijke autoriteiten. Ze zouden die “protestantse beweging”, zonder priesters (stel je voor) kelderen en alle middelen werden hiervoor geschikt. Men oefende druk uit op ouders en lokaalhouders, verboden vergaderingen werden bestraft, activiteiten geboycot en tochten en kampen verstoord. Toch hield de kleine groep moedig stand. Ze zocht contact met padvinders in Maaseik waar er een collegegroep bestond onder leiding van “E.P. Van Elsen” , kruisheer en aalmoezenier. “Eugène Janssens” studeert aan het College in Hasselt en raadpleegt zijn leraar “E.H. Lodewijk Van Winkel” de gekende jeugdschrijver “Lod.Lavki” om aan echte scouting te gaan doen en om officieel erkend te worden. Hier volgt zijn relaas over de gebeurtenissen van 1930.
“21 juli 1930” België viert honderd jaar onafhankelijkheid. Overal feesten, stoeten en ommegangen. Zo ook in Bree. Er moet gevlagd worden en er ontstaat een ruzie tussen “Vaderlandsgezinden” en “Vlaamsgezinden” over het al dan niet meedragen van “De Vlaamse leeuwen vlag”.
De vaderlandsgezinden waaronder enkele aanhangers van de oppositiepartij “Ingelbleek” worden al vlug “ De Blauw” of “De Franskiljons” genoemd (vergeet niet dat de officiële voertaal in het leger en in sommige colleges frans was).
In de harmonie “De verenigde Vrienden” ontstaat er onenigheid en in november 1930 stichten Constant Janssens, Joseph Michels, Eugène Frencken, Alexander Janssens, Achilles Van Lancker, Pierre Janssen, Joseph Janssen, Jan Kristus, Joseph Vrancken, Jaak Aendekerk, Jan Teyssen, Jan Boyen, Willem Waebers, Maxime De Jaeger, Henri Rouwet, Frans Van Broeck, Alfons Van de Ven, en Jan Stifkens een nieuwe vereniging, onder de benaming ”Maatschappij Fanfare Sint-Michiel” en onder de leuze “Door Kunst en Vermaak”.
Ook in de studentenbond “Frisse Heikracht” ontstaat ruzie. Een gedeelte ervan richt onder de leiding van “Albert Van Winkel (Thieke)” een nieuwe studentenbond op “De Vriendenkring”. De vrienden van het eerste uur zijn : Albert Drieskens, Charel Bongaerts, Jefke Gysen, Gaston Kristus, Jef Drijkoningen, René en Raymond Goossens, Jef (van Lei) Vrancken, Frans Geelen en Jean Michiels. Later volgen Jef Vrancken uit de Opitterstraat, Louis Michels, Eugène Janssens, Jef Ryken, Zander Pinxten, Lei Eyckmans en Albert Janssens. De “Vriendenkring” heeft zelfs een eigen uniform : kaki hemd, zwarte broek, rode zakdoek, een Alpino muts en een driekleurig lintje met de naam Vriendenkring. Op voorstel van Jef Vrancken, die in Jemappes studeert waar hij vrienden heeft uit Grobbendonk die reeds vertrouwd zijn met de padvinderij, schakelt men over naar “Scouts”. Eenparig en spontaan wordt Jef Vrancken de eerste “ Master” en daarmee de stichter van de Breese Scouts. Dank zij een gekregen patrouillevlag uit Grobbendonk met een struisvogel als embleem is de eerste patrouille “Struisvogels” een feit. Als tweede patrouille kiezen zij “De Bevers”
(Men mag niet vergeten dat er nog altijd geen sprake is van een officiële erkenning als scoutsgroep). Toch vertrekken Master Jef en Akela Gène in 1933 samen met een nieuwe lichting welpen waaronder Jo Bergmans, Michel Pereboom, Gerard Menten, Jules Vrancken, Tony en Willy Bennett, Raymond Janssens, Frans Eyckmans, Armand en Arthur Janssen op kamp in Rekem.
In Bree zelf wordt de strijd tussen K.S.A. en Scouts met de dag heviger. De autoriteiten Kerk en Gemeente beslissen in te grijpen. Er wordt druk gecorrespondeerd met het Bisdom in Luik met als gevolg dat via Monsigneur Philips, professor aan het groot seminarie van Luik, zijn broer naar het college in Bree word gestuurd om de zaak op te lossen (cfr E.H.R.Philps zelf).
De voorgestelde oplossing die de overheden naar voor brengen houdt in dat de Scouts zich aansluiten bij de K.S.A.in ruil voor het behoud van de specifieke scouts activiteiten. De fusie lijkt te lukken. Er wordt samen vergaderd, gezamenlijke uitstappen gedaan en zelfs meegedaan aan het “Gouwfeest” van de K.S.A. Toch koesteren Jef en Gène een zekere argwaan en wanneer zij aan de leiding van de K.S.A. vragen wanneer men eindelijk zal starten met scoutsactiviteiten krijgen zij het triviale antwoord dat ze eerst maar eens moeten bewijzen goede K.S.A.-ers te zijn vooraleer men zal overwegen een scoutsgroep op te richten. Meteen worden alle bruggen opgeblazen en van dan af heerst er een gespannen vrede tussen Scouts en K.S.A. in Bree. Op het college in Hasselt blijft Gène zijn leraar E.H. Van Winkel (in tussen tijd gouwaalmoezenier geworden) bevragen naar een officiële erkenning en hij is een doorzetter in zoverre dat Van Winkel zelf komt aandragen met een nieuwe Master (Jef Vranken studeert nu aan de militaire school) Felix Vervoort ir. in Reppel fabriek die zijn sporen ruim verdiend had bij de scouts van Beringen-Mijnen. Felix schakelde gans de familie in(broers, zuster en schoonbroer – allen verknochte scouts in Beringen-Mijnen). Van Winkel en Felix zorgden ervoor dat in 1938 de Breese Scouts Groep officieel erkend werd als Onze Lieve Vrouw groep en van dan af ging werken volgens de vormen en structuren in overeenstemming met de statuten van het V.V.K.S.
E.H. Van Winkel werd aalmoezenier van de jonge scoutsgroep en door voortdurend in contact te blijven met Gène Janssens en andere scouts, studenten aan het Sint-Jozefs College van Hasselt (waaronder Louis Michels, Charel en Jan Bongaerts) stimuleerde L. Van Winkel de werking van de nieuwe beweging. Hij ging zelfs mee op kamp in Tulpin (augustus 1938),Dorne, Gruitrode en Opitter. Dank zij de persoonlijke inzet van L. Van Winkel kreeg de scoutsgroep van Bree alhoewel gesticht in 1930 eerst in 1938 een minimum aan bestaansrecht. De parochiale overheid, het college- en lagere school bestuur bleef nauwlettend, en eerder vijandig toezien op deze heidense bende. Dit was, alhoewel niet van harte, uitsluitend te wijten aan de officiële erkenning en aan het morele gezag van gouwaalmoezenier L. Van Winkel. De Breese scouts mochten nu ook deelnemen aan jaarlijkse optochten (processies e.d.), kentekens dragen, vergaderen enz. In 1942 duidde Z.E. Heer Deken Renier een van zijn kapelaans, E.H. Gregoire, aan als aalmoezenier. Deze had echter weinig tijd en had helemaal geen kaas gegeten van enig scoutisme. Kampen, tochten, bosspelen, vlotten bouwen en sjorren bleven mysterieuze handelingen voor hem. Zijn enige activiteit in de groep beperkte zich tot het uitzonderlijk bijwonen van een vergadering. Hoe dan ook, het was dus meer een erkenning dan wel een daadwerkelijke medewerking vanwege de parochie. Aangezien de groep zich uitbreidde was één aalmoezenier niet meer voldoende. Arthur Janssen (jullie lezen goed, nu nog altijd aalmoezenier van de huidige 10° O.L. Vrouwgroep en van VOSOG) reeds seminarist nam contact op met de paters van het Heilig Hart op de Gerkenberg. Daar was pater Boeye bereid om de Voortrekkers (18 jarigen en ouder) te begeleiden. Later werd pater Van Molle aalmoezenier van een nieuwe afdeling, “Meesters-Scouts”. Deze groep bestond uit gehuwde paren die onder leiding van Master Felix Vervoort aangepaste activiteiten en programma’s uitwerkten (bij mijn weten bestonden er alleen maar in Bree Meesters-Scouts aangezien er in de officiële statuten nergens sprake is van Meester- Scouts maar wel van Losse Scouts (in plaatsen waar geen groep bestaat , kunnen jongens een patrouille vormen of individueel om aansluiting verzoeken. Zij hangen rechtstreeks af van de betrokken District Commissaris of Gouw Commissaris of van een door het Verbond gemachtigd Leider – zo staat het in de statuten - ) of van “Vrienden van de scouts” (elke groep en elk district kan een afdeling “Vrienden van de scouts” stichten en deze opgeven aan het Verbond) Men kan dus gerust aannemen dat de scouts van Bree vanaf het prille ontstaan buitenbeentjes zijn in het V.V.K.S..
We hebben eerder al vermeld dat er van bij de stichting van de Breese Scouts een liberale (vrije, milde en onbekrompen gedachte) koers gevaren werd en dit wordt verduidelijk bij het overlopen van de praktiserende aalmoezeniers die de groep hebben begeleid. Goed wetende dat zowel religieuze als seculiere overheden met argus ogen naar de scouts keken heeft de O.L.Vrouw groep altijd kunnen beschikken over gemotiveerde aalmoezeniers (enkele uitzonderingen niet meegerekend). Hun aanstelling was onderworpen aan de goedkeuring van de diocesane overheid en aangezien de structuur van het VVKS door de bisschoppelijke overheid slechts erkend werd als een hulp werk van de “Katholieke Actie” maakte dat zowel parochiale overheden als directeurs en leraars van colleges de oprichting van een scoutsgroep met wantrouwen tegemoet zagen. De groep moest zelf maar ergens een aalmoezenier zien te vinden. Alhoewel reeds gesticht in 1930 heeft de O.L.Vrouw groep tot 1938 moeten wachten om een minimum aan bestaansrecht te krijgen op het college en in de parochie. Dank zij de persoonlijke inzet van gouwaalmoezenier Lodewijk van Winkel kregen de Breese scouts bestaansrecht. Van 1942 tot 1948 werden door deken Z.E. Heer Renier de respectievelijke kapelaans E.H. Gregoire en E.H. Lakatos als instant aalmoezenier aangeduid want het veldwerk werd gedaan door Charel Bongaerts en Eugène Janssens die intussen priester waren gewijd als lid van de Societeit der Witte Paters van Afrika. Voor zijn afreis naar Afrika zorgde vooruitziende Gène voor een vervanger door een collega Witte Pater, Jules Severy, mee te sturen op kamp in Mariënthall(je kan maar beter rekening houden met de curie). Vanaf 1949, het jaar dat ARTHUR JANSSEN priester werd gewijd heeft de groep nooit nog een aalmoezenier moeten zoeken die alle , maar dan ook alle scoutsactiviteiten meemaakte en meemaakt. STILLE BEER of TUUR eerst als student aan de KUL, dan als leraar in Visé en vanaf 1963 als legeraalmoezenier in de toenmalige B.S.D. kent de beweging door en door. Dank zij hem kent de groep scouts en oud scouts nu nog een actieve en bloeiende werking. Hij is een kampioen in plannen, bouwen, fondsen verwerven en in het oplossen en bespreken van delicate hindernissen die het dagelijks scoutswerk kunnen fnuiken (In 1955 heeft hij helemaal in zijn eentje de groep gered van een fatale teloorgang. Daarover later meer).
Er zijn nog enkele aalmoezeniers geweest voor telkens een zeer korte periode o.a. Jaak Thora (W.P.), Jules Bongaerts (W.P), Rudy Pijls (Monfortaan), Jan Roex (SJ), Albert Bongaerts (W.P.) en Jaak Van Baelen (Diocesaan). Wanneer, waarom en voor hoelang hebben we niet kunnen achterhalen (excuses hiervoor).